Op 27 januari 2018 werd het boek Hunnegem het kloppende hart van Geraardsbergen van Koenraad De Wolf en David Larmuseau officieel voorgesteld. Waarover gaat het boek?
Hunnegem is de bakermat van Geraardsbergen. Maar wegens de ontwikkeling van een ongeziene dynamiek blijft deze site het kloppende hart van de stad. Wanneer graaf van Vlaanderen Boudewijn VI in 1068 het domein koopt om daar de stad Geraardsbergen op te bouwen, bevindt er zich een cultusplaats met vermoedelijk wortels in de prehistorie. De eenbeukige Romaanse kerk, de grootste van Oost-Vlaanderen, is de eerste moederparochie van de stad. Wanneer de Sint-Adriaansabdij vanaf 1096 de rol van spiritueel centrum overneemt, blijft Hunnegem een populair mariaal bedevaartsoord. Na de godsdienstoorlog van de jaren 1566-85 komt een nieuw devotiebeeld tot stand.
Met de komst van de zusters Benedictinessen in 1624 groeit de site uit tot een bloeiend slotklooster. Dat is later een bolwerk van verzet tegen het Franse bewind en de Hollandse regelneverij. Vanaf het einde van de 19de eeuw staan de zusters op de bres tegen armoede en werkloosheid. Ondertussen is Hunnegem uitgegroeid tot een gereputeerde onderwijsinstelling en een uithangbord van de neogotiek. Met de uitbouw van een socio-cultureel centrum wordt die voortrekkersrol vanaf 2014 opnieuw opgenomen.
Het mag een ‘mirakel’ heten dat Hunnegem duizend jaar lang die pioniersrol heeft opgenomen zonder geld en op vrijwillige basis. De tomeloze inzet van duizenden meestal anonieme mensen stoelt op het geloof (letterlijk en figuurlijk) in en boven alles de liefde voor de mensen en de stad Geraardsbergen.
Het boek bevat negen nieuwe hypothesen die de ontstaansgeschiedenis van Hunnegem en Geraardsbergen volledig herschrijven. Het wordt uitgegeven op A4-formaat telt 196 bladzijden in full color. De auteurs zijn historicus Koenraad De Wolf (www.koenraaddewolf.be) en amateur-geschiedkundige David Larmuseau.
INHOUD
- Negen hypothesen herschrijven ontstaansgeschiedenis van Hunnegem en Geraardsbergen en werpen nieuw licht op Mariadevotie in Vlaanderen
- Voorwoord zuster Lutgarde, de laatste priorin van Hunnegem
- Toespraak David Larmuseau
Negen hypothesen herschrijven ontstaansgeschiedenis van Hunnegem en Geraardsbergen en werpen nieuw licht op Mariadevotie in Vlaanderen
Het boek Hunnegem het kloppende hart van Geraardsbergen brengt inhoudelijk een geheel nieuwe kijk: niet alleen op de ontstaansgeschiedenis van Hunnegem en Geraardsbergen, maar ook op het ontstaan van de Mariadevotie in Vlaanderen. Essentieel is dat al de hypothesen ook inhoudelijk met elkaar zijn verweven. Over de manier waarop die tot stand zijn gekomen: zie luik VERANTWOORDING. Hier worden de hypothesen inhoudelijk toegelicht.
HYPOTHESE 1 | Amandus kerstent Geraardsbergen
Missiebisschop Amandus kerstent vanaf 630 vanuit Gent grote delen van ons land. Daarnaar verwijzen de toewijding van de altaren van de kerk van Hunnegem, Smeerebbe, Viane, Schendelbeke en Waarbeke, alsook plaatsnamen in de streek (Smeerebbe en Ninove). De Vita of levensbeschrijving van Amandus uit de 8ste eeuw tweemaal naar Geraardsbergen.
De 65 cm hoge reliekbuste van Amandus uit de 18de eeuw. De relieken van de heilige die ook Geraardsbergen heeft gekerstend, zijn ruim verspreid. (Kunstverzameling priorij Hunnegem) © KIK-IRPA
HYPOTHESE 2 | De prehistorische heidense cultusplaats Hunnegem wordt gechristianiseerd.
De stenen kerk die omstreeks 1050 in Hunnegem wordt gebouwd, is het oudste duurzame gebouw in de Denderstreek. Op de vraag waarom geeft populariteit van de bedevaart het antwoord. Tot dusver situeren de meeste auteurs het ontstaan daarvan in de 14de eeuw omdat de oudste tekstvermelding tot die periode opklimt.
Het komt het dat de bedevaart zo snel op een grote schaal herop leeft na twee eeuwen van terreur door de Noormannen en periode waarin de feodaliteit, met de almacht van de lokale heren en stil gevallen economie, pas de eerste barsten vertoont? De enig mogelijke verklaring is dat haar wortels die zich verder in de tijd situeren. In Hunnegem bevindt zich een populaire spirituele of sacrale plek die dateert uit de voor-Germaanse, pre-Romeinse, de Keltische periode – samengevat de prehistorie. Op het ogenblik dat de heilige Amandus Geraardsbergen kerstent, wordt, zoals op veel plaatsen is gebeurd, het bestaande bedevaartsoord gechristianiseerd. Meer dan waarschijnlijk vervangt die nieuwbouw een houten constructie die te klein was geworden voor de opvang van de stroom pelgrims.
Louis Bert de l‘Arbre deelt de mening dat Hunnegem een heidense sacrale plaats is. In zijn fantasie brengt de Germaanse oppergod Woden (Wodan) offers. (Schildering kerk Hunnegem) © PROVINCIE OOST-VLAANDEREN
HYPOTHESE 3 | Onder de leiding van de monniken van de Sint-Pietersabdij van Dikkelvenne wordt omstreeks 1050 de eerste stenen kerk van Hunnegem gebouwd. De parochianen verzamelen honderd m³ stenen en voeren het metselwerk uit.
Wegens het ontbreken van specifieke stijlkenmerken en latere restauraties is de datering van de oudste vleugel van de Hunnegemkerk niet evident. Wel stamt die met zekerheid uit de vroeg-romaanse periode. Wij dateren de constructie op basis van een vergelijkende studie van de Romaanse architectuur in Zuid-Oost-Vlaanderen omstreeks 1050.
De vraag ‘wie’ deze kerk heeft gebouwd, is pertinent, want de bouwheer hoeven wij in geen geval in Hunnegem te zoeken. Waarom? In die tijd staan in de wijde omtrek alleen huizen in hout, leem en stro. De orde van de Benedictijnen, de enige ‘multinational’ van dat moment, heeft als enige wel die kennis in huis. Zij realiseert een heus ‘mirakel’. In een samenleving zonder centraal gezag, met de wegkwijnend wegennet uit de Romeinse periode en amper enige technische knowhow worden van Scandinavië tot Zuid-Spanje en van Ierland tot Polen gebouwen opgetrokken in dezelfde stijl. De voortrekkersrol speelt de abdij van Cluny nabij Lyon. Die telt op haar hoogtepunt zowat 2.000 filialen.
In Hunnegem nemen wellicht meerdere ervaren monniken de leiding van de bouwwerken. De fundamenten zijn stevig, want de kerk staat duizend jaar later nog altijd overeind. Bij de constructie worden de regels van de kunst gevolgd, met de plaatsing van kleine venstertjes op één lijn in de loodrechte massieve muren.
Waarom engageert een abdij zich in zo’n groot project. Zij is de eerste beneficiant van de lucratieve inkomsten van de bedevaart.
Rest de vraag: ‘welke abdij?’ Wij zien maar één mogelijkheid: de Sint-Pietersabdij van Dikkelvenne die een halve eeuw later, in 1096, letterlijk wordt overgeheveld naar Geraardsbergen. Dat de abdij bij die gelegenheid de kerk van Hunnegem verwerft, is vanuit onze hypothese dan ook logisch. Nog voor de verwerving van het patronaatschap heeft de Sint-Pietersabdij van Dikkelvenne grote belangen in Hunnegem.
De constructie van het stenen bedehuis is een grootse onderneming waaraan alle parochianen meewerken. De moeilijkste opdracht is de zoektocht van meer dan honderd m³ natuursteen op de heuveltoppen en de heuvelflanken in de buurt. Die levert twee soorten stenen op. Het best herkenbaar is de Diestiaanse ijzerzandsteen of bergsteen, waarvan de kwartskorrels en geoxideerde glauconietkorrels samenklitten tot een coherent gesteente. Dat krijgt door de oxidatie van het regenwater en het contact met zuurstof een roestbruine kleur. De grootste hoeveelheid bouwmateriaal is panisiliaanse zandsteen of veldsteen. De kleur evolueert onder invloed van het licht naar blauw en groen. Die is afkomstig van steengroeven in openlucht. Mogelijk situeren die zich in de omgeving van de Onkerzelestraat. Maar tot dusver zijn geen bewijzen van zo’n exploitatie teruggevonden.
Architect Paul Goolaerts maakt op basis van de archeologische opgravingen in 1946 een hypothetische reconstructie van de oudste stenen kerk van Hunnegem. © ARCHIEF HUNNEGEM
De zwaarste klus is het manuele transport van die stenen naar Hunnegem. Onder leiding van de monniken van de Sint-Pietersabdij van Dikkelvenne en met behulp van primitief materieel worden de muren gemetseld. De grootste en de mooiste exemplaren komen aan de buitenzijde en de binnenkant. De opvulling tussenin gebeurt met mortelspecie en bouwpuin. De horizontale manier van metselen laat wegens het gebruik van kalk als bindmiddel voor de mortel per jaar een opstand van maximaal één meter toe. Maar de hoogte hangt af van de hoeveelheid verzamelde stenen.
Het zaalvormige kerkje van Hunnegem heeft een vlakke zoldering en een rechthoekig of halfrond koor in het oosten. De buitenwerkse breedte van het schip (9,70 meter) gebiedt dat de boomstammen die worden verzaagt tot draagbalken voor de dakconstructie minstens tien meter moeten zijn. Wegens het onzekere tijdsklimaat en om inbraken de vermijden zitten de twee kleine lichtopeningen langs elke zijde van het schip zo hoog mogelijk in de muur. Die verwijzen symbolisch naar de goddelijke oorsprong van het licht, dat van boven de kerk binnenkomt. Er bestaat in die tijd weinig behoefte aan licht omdat slechts enkelingen kunnen lezen. In deze sobere en eenvoudige architectuur wordt met een minimum aan materiaal, middelen en arbeid wordt een maximum aan ruimte gecreëerd.
De binnenwerkse breedte van het schip bedraagt 8,05 meter en de muren zijn 82,5 cm dik. De lengte bedraagt tot aan de bouwnaad buitenwerks 7,20 meter of binnenwerks 6,32 meter. Met een oppervlakte van ongeveer 50 m² biedt de eerste kerk plaats aan een honderd gelovigen, want in die tijd staan geen stoelen in de kerk.
HYPOTHESE 4 | Het kruis in het wapenschild van Geraardsbergen symboliseert de overwinning van het christendom op het heidendom. De voorchristelijke feesten Krakelingenworp en Tonnekensbrand bewijzen dat de top van de Oudenberg eveneens een prehistorische sacrale plek is geweest.
Over de betekenis van het kruis op een sokkel, centraal op het zegel en het wapenschild van de stad, is tot dusver geen plausibele verklaring gegeven. Hoewel er in 1294 al sprake is van een kapel op de Oudenberg staat die niet op de kaart van Jacob van Deventer uit 1565. Wel staat er in de late middeleeuwen op die plaats een groot kruis. Wanneer dat in 1551-1552 omverwaait, herstellen stadsarbeiders het.
Onze hypothese is dat het kruis de overwinning van het christendom op het heidendom symboliseert. Want vermoedelijk is ook de top van de Oudenberg een prehistorische sacrale plek. Het lijdt geen twijfel dat onze verre voorouders eeuwenlang op de Oudenberg hun heidense ceremoniën vierden, schrijft Marcel Van Kerckhoven. Dat bewijst de populariteit, tot vandaag, van de Krakelingenworp en Tonnekensbrand. Die voorchristelijke feesten zitten zo diep in de collectieve genen verankerd dat zij 1.500 jaar suprematie van het christendom overleven.
Dat Geraardsbergen (naast Hunnegem) ook de rechter Denderoever in de prehistorie een sacrale plek heeft, is ook logisch. De Oudenberg is de hoogste heuveltop van de streek.
Wij treden dan ook de visie bij van Victor Fris uit 1911. Niettegenstaande hun bekering gingen de inwoners voort met, bij het opkomen van de lente, op de Hunnenberg (nu Oudenberg) de geest der wateren bij de boorden van de vijver met allerlei spijzen te vereren; ’s avonds werd naar eeuwenoud gebruik een vreugdevuur aangelegd, als een begroeting van de ontwakende natuur. De priester deed eerst het feest met Groot Vastenavond samenvallen. Op de boorden van de vijver stichtte hij een kapel ter ere van O.L.Vrouw, en nu stelde hij zichzelf aan het hoofd van de jaarlijkse stoet, gevolgd door de heer van Hunnegem met zijn horigen en lijfeigenen, las aan het volk de christelijke gebeden voor en wierp toen de gebruikelijke spijzen aan het volk en niet in de bron, in naam van Christus. ’s Avonds stak het volk zijn vreugdevuur aan. Een doorslaggevend bewijs van de bij uitstek godsdienstige oorsprong van het huidige feest ligt in de voorrang die de kerkelijke overheid bij de plechtigheid inneemt.
De blazoenering van het wapenschild van Geraardsbergen toont in zilver een calvariekruis van keel op drie treden, vergezeld rechts van een schild van goud met een dubbele adelaar van sabel, en links van een schild van goud met een leeuw van sabel. Het schild is getopt met een stedekroon met vijf torens van goud. De adelaar en de leeuw zijn de symbolen van respectievelijk het Heilig Roomse Rijk (Rijks-Vlaanderen) en het graafschap Vlaanderen (Kroon-Vlaanderen) waartoe de stad heeft behoord. © STAD GERAARDSBERGEN
HYPOTHESE 5 | Waarom kiest de graaf van Vlaanderen Hunnegem om zijn machtspositie uit te bouwen? De bewoningskern en de aantrekkingskracht van de twee aloude sacrale plaatsen beïnvloeden die beslissing.
Wanneer de graaf van Vlaanderen in 1047 het gebied tussen Schelde en Dender definitief verwerft, koopt hij, om er zijn machtspositie uit te bouwen, in 1068 een domein van 400 ha van de Heer van Hunnegem: de oppervlakte van het huidige stadscentrum en de fusiegemeente Nederboelare. Zijn doel is de uitbouw van een nieuwe stad. Bij die transactie duikt de naam Hunnegem voor het eerst op in een geschreven document. Daarvan bestaan alleen later overgeleverde kopieën. Het domein Hunnegem is op dat moment al in verval. Dirk Van De Perre stelt terecht dat de Heren van Boelare, die vanaf het einde van de tiende eeuw op de voorgrond treden, hun rol overnemen. Stefaan II van Boelare is actief betrokken is bij de stichting van de stad en van de abdij.
Waarom kiest de graaf voor Hunnegem en niet voor Aalst, Ninove of een andere plek langs de Dender? De strategische ligging aan het ‘drielandenpunt’ speelt een rol. Maar het is onze overtuiging dat de aanwezigheid van een bewoningskern en twee sacrale plaatsen die beslissing hebben beïnvloed.
Fantasierijke reconstructie van de stichting van Geraardsbergen waarbij de graaf van Vlaanderen, Boudewijn VI, de stadskeure aan de inwoners schenkt. De zogenaamde eerste keure is geen papieren document, maar een mondelinge toezegging. Deze voorbereidende schets van de muurschildering is vermoedelijk van de hand van Louis Bert de l’Arbre. © ARCHIEF HUNNEGEM
HYPOTHESE 6 | Kort na de stichting van de stad vervijfvoudigt de oppervlakte van de Hunnegemkerk, de moederparochiekerk van Geraardsbergen. Die groeit uit tot de grootste eenbeukige kerk van (Oost-)Vlaanderen.
Na de toekenning van de keure, die heel wat voorrechten inhoudt, verhuizen veel landarbeiders naar de nieuwe stad in wording. Omdat door die snelle bevolkingstoename het Romaanse kerkje al vlug te klein is, wordt dat kort na 1068 uitgebreid. Religie staat immers centraal in de toenmalige samenleving. Door het samenvallen van kerk en staat voelen de gezagsdragers zich tegenover God verantwoordelijk voor hun onderdanen, wat ook hun actieve inmenging in religieuze aangelegenheden verklaart.
De monniken van de Sint-Pietersabdij van Dikkelvenne die de bouwwerken superviseren, realiseren een groots plan. Vanaf de bouwnaad van de eerste Romaanse kerk tot het koor bedraagt de afstand veertien meter. De blokken bergsteen of ijzerzandsteen op de hoek van het schip en het koor verwijzen naar de 11de eeuw, want later wordt dat materiaal niet meer gebruikt. Voortaan meet het schip binnenwerks 20,35 bij 8,05 meter. Die oppervlakte van 160 m² biedt plaats aan honderden gelovigen.
De stijleenheid met het kort voordien voltooide eerste Romaanse kerkje bewijst dat de monniken van de Sint-Pietersabdij van Dikkelvenne andermaal de leiding van de werken hebben genomen. Ook nu zitten hoog in de muur kleine lichtopeningen.
Voor de parochianen is de uit te voeren klus evenwel aanzienlijk groter aangezien zowat 250 m³ bouwmateriaal is verwerkt. Wel zijn door de bevolkingstoename meer handen inzetbaar. Hoewel de grootste eenbeukige kerk heeft van Oost-Vlaanderen, komt die die wegens onbegrijpelijke redenen niet aan bod komt in de studie van Antony Demey. Volgens hem is de kerk van Rozebeke (Zwalm) de grootste. Dat schip meet binnenwerks 19,75 meter. De Hunnegemkerk is 60 cm groter. Zij is een van de grootste eenbeukige Romaanse kerken van Vlaanderen.
De Romaanse kerk van Hunnegem, met op de voorgrond het voormalige kerkhof, wordt door de aanbouw van een haakse vleugel in 1860 gedeeltelijk verminkt. © PROVINCIE OOST-VLAANDEREN
HYPOTHESE 7 | De uitzonderlijk omvang van koor van de Hunnegemkerk bewijst de immense populariteit van de bedevaart.
Meest opmerkelijk is de aanbouw van een uitzonderlijk groot koor. Volgens de gangbare bouwprincipes is dat smaller dan het schip en minder hoog, want die ruimte herbergt alleen het hoogaltaar. Maar in Hunnegem is het koor amper 75 cm smaller dan het schip, wat betekent dat het binnenwerks 6,55 meter breed is. Bovendien is dat even hoog als het schip.
De lengte bedraagt 15,5 meter, wat uitzonderlijk is in verhouding tot het schip. Het gebruik van bergsteen of ijzerzandsteen bewijst dat het koor in dezelfde periode tot stand is gekomen. Omdat de hoekstenen niet in elkaar overvloeien, is na de voltooiing van het schip een pauze ingelast.
Binnenwerks heeft het koor een oppervlakte van ongeveer honderd m² of is dubbel zo groot als de eerste Romaanse kerk. Waarom? Een bedevaartkerk behoeft meer plaats voor de priesters en de accolieten die de groepen pelgrims begeleiden. Maar de grootste ruimte is voorzien voor het devotiebeeld waarrond de pelgrims hun offergaven neerleggen.
De langsgevel van het koor ter hoogte van de aanbouw van de vleugel in 1860 met de verwerking van massieve blokken steen. Hier zijn de bouwlagen duidelijk zichtbaar. Dat de muur in sommige jaren bij gebrek aan bouwmateriaal minder dan een halve meter is opgetrokken, bewijst dat de constructie vele jaren heeft aangesleept. © KOENRAAD DE WOLF
HYPOTHESE 8 | De overheveling van de Sint-Pietersabdij van Dikkelvenne naar Geraardsbergen heeft een politieke reden en is een disciplinaire maatregel. De monniken weigeren immers de Gregoriaanse hervorming door te voeren.
Abdijen worden in de middeleeuwse samenleving opgericht door de vorsten en de adel om politieke redenen en om hun persoonlijke belangen veilig te stellen. In 1096 wordt de Sint-Pietersabdij van Dikkelvenne letterlijk overgeheveld naar Geraardsbergen. Waarom? Die abdij aan de Schelde heeft na de verplaatsing van de grens van het graafschap Vlaanderen naar de Dender niet langer een strategisch nut. De monniken verhuizen tegen hun zin. Abt Snellaard tekent in 1101, vijf jaar later, nog altijd als abt van Dikkelvenne.
Maar er is meer aan de hand. Die overheveling vindt plaats tegen de achtergrond van de Gregoriaanse hervorming. Onder de leiding van de paus wil die restauratiebeweging na eeuwen van normvervaging, onder andere wegens de invallen van de Noormannen, opnieuw orde op zaken stellen in de kerk. Zo pakt paus Gregorius VII (1073-1085) zowel de simonie of de handel in aflaten aan, als het nicolaïsme. Dat is het niet respecteren van het celibaat en de benoeming van leken in geestelijke ambten.
In tegenstelling tot de monniken van Dikkelvenne, die niet geneigd is om die hervorming door de voeren, doet de abdij van Anchin in Noord-Frankrijk dat wel. Deze laatste verwerft na de overheveling naar Geraardsbergen een deel van de bezittingen van de Sint-Pietersabdij in Dikkelvenne. In het licht van de publicaties die het belang van de Gregoriaanse hervorming nadrukkelijk op de voorgrond stellen, is het best denkbaar dat de Sint-Pietersabdij als straf is overgeheveld naar Geraardsbergen. Want in zo’n beslissingsproces spelen diverse factoren. Vanuit een disciplinaire maatregel is de halsstarrige houding van abt Snellaard best begrijpbaar.
De Sint-Pietersabdij ligt aan de Schelde, ter hoogte van het Hof ou court. Op de top van de helling staat de (inmiddels verdwenen) eerste kerk van Dikkelvenne. Uittreksel van Kaartboek van Anchin van De Dijn in het Gentse stadsarchief, Familiefonds nr 5417. © RIJKSARCHIEF
HYPOTHESE 9 | Het devotiebeeld in Hunnegem en alle middeleeuwse mariale bedevaartsoorden toont een Sedes Sapientiae of Maria als de Zetel van Wijsheid. De kerkelijke overheid promoot die voorstelling wegens haar rol bij de kerstening. Maria draagt immers alle kenmerken in zich van de Germaanse moedergodin Fregga en de vruchtbaarheidsgodin Freya. De Sedes Sapientiae in Hunnegem staaft andermaal de prehistorische roots.
Een vergelijkende studie van de mariale bedevaartsoorden toont opvallend grote gelijkenissen tussen de legenden of mirakelverhalen die er aan hun oorsprong van liggen. Bovendien wordt Maria, die in de iconografie te voorschijn komt in honderd en één gedaanten, in al de devotiebeelden van de pelgrimsoorden, zonder één enkele uitzondering, op dezelfde manier voorgesteld. Gezeten op een troon toont zij als Sedes Sapientiae of Zetel van Wijsheid het kindje Jezus dat op haar schoot zit.
De alomtegenwoordige Sedes Sapientiae is een belangrijke schakel in de kerkelijke politiek. De kerstening (door Amandus) gebeurt niet spontaan, maar is opgelegd van bovenaf. Velen laten zich dopen, maar zijn geen aanhanger van het nieuwe geloof. Omdat de externe druk wegvalt – vanaf de 9de eeuw, met de invallen van de Noormannen, stelt het centrale gezag niets meer voor – blijven veel inwoners blijven trouw aan het Germaanse volksgeloof. De echte kerstening duurt dan ook eeuwen. De prehistorische feesten Krakelingen en Tonnekensbrand bewijzen hoe diep dat is geworteld.
Om het christelijke geloof ingang te doen vinden in de geesten van de mensen moet dat aannemelijk worden gemaakt. De belangrijkste hefboom is de aankleding van de prehistorische sacrale plekken in een nieuw kleedje. Letterlijk. De promotie van de verering van Onze-Lieve-Vrouw heeft tot doel om de populaire cultus van de Germaanse moedergodin Fregg of Fregga en de vruchtbaarheidsgodin Freya te counteren. Maria is aanvaardbaar omdat zij alle kenmerken van de beide godinnen in zich draagt.
De Sedes Sapientiae toont Maria als de moeder van God uit wie de zoon van God is geboren: het kindje Jezus. Hij groeit later uit tot de Messias en de redder van de wereld. Dat herkenbare beeld draagt de essentie van de christelijke boodschap in zich.
Kopie van het devotiebeeld van Hunnegem. Het origineel staat in de Sint-Bartholomeuskerk.
© KIK-IRPA
Samenhang
De kracht van deze negen hypothesen is, dat zij niet op zichzelf staan, maar in elkaar zitten verstrengeld. Op die manier versterken zij ook elkaar. In hun samenhang geven zij vorm aan een nieuwe op de ontstaansgeschiedenis van Hunnegem en Geraardsbergen.
De toekomst zal uitwijzen of die stand houdt.
Is daarmee het laatste woord gezegd? Zeker niet. Mogelijk volgen nog nieuwe hypothesen. Want kenmerkend voor nieuwe inzichten is dat zij, na soms gedurende decennia te hebben gerijpt, plots aan de oppervlakte komen.
De moraal van dit verhaal is een warme oproep aan iedereen die sinds lang de ‘geschiedenisberg’ beklimt om, wars van de schrik van hun eigen schaduw, vorm te geven aan hun gerijpte inzichten. Die kunnen een nieuwe drive geven aan de geschiedschrijving.
Voorwoord zuster Lutgarde, de laatste priorin van Hunnegem
Het mirakel van Hunnegem
Hunnegem kan terugblikken op een rijke geschiedenis van meer dan duizend jaar. Die is nauw verweven met deze van de stad Geraardsbergen, waarvan zij de bakermat vormt.
Deze site komt dan ook uitvoerig aan bod in de werken van de Geraardsbergse historiografen Van Waesberghe, De Portemont, Fris en Guillemin. Bovendien is al een aantal monografieën gepubliceerd. De eerste verschijnt in 1906 door Van Bossuyt. Tussen 1912 en 1947 wijdt pater Maurice De Meulemeester, de eerste echte geschiedschrijver van Hunnegem, zes publicaties aan Hunnegem, waaronder twee lijvige boeken en een bronnenstudie. Alles samen bijna 700 bladzijden. In 1974 volgt naar aanleiding van het 350-jarig bestaan van de priorij een 200 bladzijden tellende monografie van de hand van Dom Anselm Hoste. Sindsdien kan de neogotische aankleding van de kerk rekenen op een grote belangstelling en bij de jongste generatie historici brengt Geert Van Bockstaele nieuwe inzichten bij.
Bestaat er dan nog wel nood aan een boek over Hunnegem?
Het antwoord is ‘ja’.
Niet alleen de tijden veranderen, maar ook de inzichten. Geschiedenis is meer dan ooit een multidisciplinaire wetenschap geworden. Historicus Koenraad De Wolf is door zijn talrijke publicaties over de streek tot vernieuwende inzichten gekomen. Aan de hand van negen hypothesen herschrijft hij de ontstaansgeschiedenis van de Hunnegemsite en de stad Geraarsbergen. Bij de uitwerking van deze duizendjarige geschiedenis krijgt hij de medewerking van David Larmuseau. Hij neemt de twee crisisperiodes voor zijn rekening – de godsdienstoorlog in de 16de eeuw en de Franse Revolutie – en stelt de oorlogskronieken samen.
Is hiermee het ultieme boek over Hunnegem geschreven?
Het antwoord is ‘neen’.
Deze publicatie is gebaseerd op het uitzonderlijk rijke archief van onze priorij, literatuurstudie en de persoonlijke inzichten van beide auteurs. Maar wegens tijdsgebrek konden niet alle facetten worden uitgediept. Zo zijn de gegevens in de archieven in Gent, Mechelen en Brussel niet verwerkt. Er rest dus nog voldoende materiaal dat kan worden uitgediept door (toekomstige) historici. Zonder twijfel zullen ook zij ons nieuwe inzichten aanbrengen. Want dat is nu eenmaal het meest boeiende aspect van de geschiedenis. Die is nooit ‘af’ en zal ook nooit ‘af’ zijn.
Wellicht zal ook later nog over Hunnegem worden gepubliceerd en zullen nog nieuwe inzichten tot stand komen. Maar wel ben ik ervan overtuigd dat elke publicatie getuigenis zal afleggen van het mirakel dat hier geschiedt.
Mirakel is een zeer geladen woord. Maar waar het over gaat, is dat Hunnegem gedurende duizend jaar het kloppende hart is van deze stad en dat zonder geld en op vrijwillige basis. De tomeloze inzet van de duizenden meestal anonieme mensen die deze pioniersrol hebben opgenomen, stoelt op het geloof (letterlijk en figuurlijk) en boven alles de liefde voor de mensen en de stad Geraardsbergen.
Het lezen van dit boek doet mij met heimwee terugdenken aan het vijftigjarig kloosterleven in mijn geliefde Hunnegem. Het gezamenlijke gebed, de mooie psalmen en onze dagelijkse eucharistievieringen komen mij opnieuw voor de ogen. Zij waren het geestelijk voedsel in ons dagelijks leven. Ik ben echt fier op wat mijn voorgangers hebben gepresteerd. Het was in 2008 hard om vaarwel te zeggen, maar dit boek toont aan dat Hunnegem niet alleen een rijk verleden heeft, maar ook een toekomst. Want sinds 2014 wordt er gewerkt aan een herbestemming als socio-cultureel centrum waardoor deze site opnieuw de rol opneemt die zij al bijna een millennium opneemt: met name het ‘kloppende hart’ zijn van deze stad.
De kroon op dat werk wordt het Museum HUGE – Hunnegem-Geraardsbergen dat in mei 2018 zijn deuren opent. Dat zal ruime aandacht besteden aan de diverse facetten van 1.000 jaar Hunnegem: de bedevaart naar het miraculeus beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Vrede, het monastieke leven van de zusters Benedictinessen die er sinds 1624 hebben verbleven, de onderwijstraditie en ons rijke kunstpatrimonium. Lang leve Hunnegem!
Toespraak van zuster Lutgarde, de laatste priorin van Hunnegem, op de boekvoorstelling.
Toespraak David Larmuseau
Beste vrienden
Diegenen die mij goed kennen zullen niet verrast zijn dat ik optreed al co-auteur van dit nieuwe boek over de geschiedenis van Hunnegem. Als kind was ik sterk geinteresseerd in actualiteit, geschiedenis en politiek. Omdat ik mijn arbeidskansen minder hoog zag bij geschiedenis ben ik dit niet verder gaan studeren, maar de passie is gebleven.
Wanneer ik in 2008 voor het eerst in contact kwam met het rijke archief van Hunnegem werd mijn aandacht onmiddellijk getrokken door de kronieken die de zusters in de loop der eeuwen hebben opgetekend. Het gaar over vijf, zes dikke boeken waarin chronologische alle belangrijke gebeurtenissen staan opgetekend, vaak voorzien van commentaar tussen de lijnen door. In het boek zijn vijf kronieken opgenomen. Die handelen over het dagelijkse leven in de kloostergemeenschap en in de onderwijsinstellingen tijdens vooreerst de Eerste Wereldoorlog. Die schetsen een haarscherp beeld over hoe, naarmate de oorlog vordert, de levensomstandigheden verslechten wegens de snel stijgende voedselprijzen. De zusters bevoorraden zich op de Zwarte Markt, kopen de Duitsers om en krijgen via hun connecties in beslag genomen goederen terug. In de breischool werken veertig meisjes uit de werkende klas. Maar wanneer het borduuratelier wordt gesloten, verliezen 123 meisjes hun werk. In juni 1917 verblijven Franse zusters Augustinessen en een groep weeskinderen in de priorij. Heimelijk betuigen de zusters bij herhaling hun sympathie voor het land en de koning. Tijdens de laatste dagen van de oorlog wordt de stad gebombardeerd, maar in Hunnegem vallen geen doden. Wanneer de Engelsen in de vroege morgen van 11 november 1918 de stad binnentrekken, omschrijft de kroniek hun ontvangst als un vrai délire. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is de hongerwinter van 1942 de meest schrijnende passage. Na het bombardement van 22 maart 1944, dat in de buurt vele slachtoffers maakt, wonen de zusters in de kelder en zijn solidair met de getroffen families. Tweemaal per dag wordt voor 223 dakloze omwonenden eten klaargemaakt.
Daarnaast schepen de Kronieken een levendig beeld van het dagelijkse leven op het pensionaat van Hunnegem in het schooljaar 1933-1934. Dat overzicht illustreert hoezeer de werking in die tijd nog volledig is doordrongen van religie. Die kronieken zijn een onvervalst stukje mentaliteitsgeschiedenis en vormen mijn inziens dan ook een grote meerwaarde van dit boek.
Mijn tweede bijdrage in dit boek handelt over de twee scharnierperiodes of beter gezegd crisisperiodes waarin Hunnegem het bijzonder zwaar te verduren heeft gekregen. Er is vooreerst het derde kwart van de 17de eeuw. De Beeldenstorm van 1566 is de voorbode van een niets ontziende godsdienstoorlog tussen katholieken en protestanten. Die trekt in de stad een ongezien spoor van vernieling. Dit is zonder twijfel de zwartste bladzijde uit onze geschiedenis Want onder het bewind van de Gentse Calvinistische republiek, dat hier duurt van 1578 tot 1582, krijgt Geraardsbergen het als grensstad met het katholieke Henegouwen zeer zwaar te verduren. De wederopbouw verloopt moeizaam. Wegens de vernieling van het origineel devotiebeeld van Onze-Lieve-Vrouw van Vrede, wordt er een nieuw beeld geplaatst.
De Franse Revolutie zorgt voor een tweede grote breuklijn in de geschiedenis van Hunnegem. De priorij wordt afgeschaft en de gebouwen door de Franse bezetter in 1798 openbaar verkocht. Wanneer de antireligieuze Franse politiek onder Napoleon een einde neemt, keren vier zusters heimelijk terug. Hun geestelijke leider, pater Van Damme, is een aanhanger van het Stevenisme, een dissidente stroming die streng wordt vervolgd. De priorij neemt met de steun van voormalige zusters van de abdij van Ghislenghien in 1816 een nieuwe start en trotseert tot 1830 de Hollandse regelneverij.
U hoort het, beste aanwezigen, deze site hier heeft een zeer bewogen geschiedenis gekend die in het boek in woord en beeld uitvoering wordt beschreven.
Tot slot wil ik mijn co-auteur of beter zijn vlotte pen danken voor het integreren van mijn passages in het boek tot een harmonieus geheel.
Ik wens jullie veel leesgenot.
Dank voor uw aandacht.
De aanwezigen in de voormalige Paxzaal (nu museum).